Historie

De gemeente Loon op Zand

dscn1079Loon op Zand, vroeger Venloon geheten, dankt zijn naam aan de vennen en venen ten noorden en noordwesten van het dorp. Venloon is een samentrekking van veen (moerassig gebied, aan de kant van De Moer en Sprang) en loo (bos). Tussen 1300 en 1400, toen als gevolg van zandverstuivingen de Loonse en Drunense Duinen ontstonden, raakte het dorpscentrum in het tegenwoordige Land van Kleef onder het stuifzand. Volgens de overlevering vormden de zandverstuivingen in 1391 de aanleiding om het dorp te verplaatsen. Als gevolg van deze ontwikkelingen veranderde de naam van het dorp in Venloon op ’t Sandt, dat wil zeggen: gelegen bij het zand. Rond 1570 is sprake van Venloon anders genoempt Loon opt Sandt en rond 1800 veranderde de naam in Loon op Zand.

Rond 1730 kwam de schoenindustrie op gang. Kaatsheuvel begon zich sterk uit te breiden. In 1811 werd Loon op Zand van een heerlijkheid een gemeente. Gezien de sterke groei van Kaatsheuvel werd op 15 januari 1853 het gemeentehuis van Loon op Zand naar Kaatsheuvel overgebracht.  

De gemeente Loon op Zand is een fraaie middelgrote gemeente in het hart van Midden- Brabant. Ze telt zo’n 23.000 inwoners, verdeeld over drie kerkdorpen: Loon op Zand, Kaatsheuvel en De Moer. De dorpen liggen zes kilometer van elkaar en maken deel uit van een grondgebied van in totaal bijna 5.300 ha. Zij vormen een ideale uitvalbasis om de landelijke en bosrijke omgeving te verkennen.

 

De kasteelweide archeologisch

dscn1075In opdracht van de gemeente voerde het Archeologisch Adviesbureau RAAP in december 2004 een zogenaamd ‘archeologisch vooronderzoek’ uit naar de Kasteelweide in Loon op Zand. Zo’n onderzoek bestaat uit een ‘bureauonderzoek’ waarbij historische en archeologische informatie over het betreffende gebied wordt verzameld op basis van gepubliceerde bronnen en eventueel archiefmateriaal, en uit een ‘inventariserend veldonderzoek’ ter plekke. Bij dit laatste wordt niet echt gegraven (dat verbiedt de monumentenwet), maar neemt de onderzoeker met een grondboor een aantal bodemmonsters die worden onderzocht op bodemkundige en archeologische informatie. Het verslag van dit onderzoek is vastgelegd in RAAP-Notitie 975: Kasteelweide in de kern van Loon op Zand (ter inzage bij de dienst Openbare Werken van de gemeente).
Kort samengevat luiden de conclusies dat de Kasteelweide een hoge culturele waarde heeft. Dit als onderdeel van het gebied waarin het kasteel ligt en de cultuurhistorische gaafheid van dit geheel. Op de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie staat het gebied behalve in cultuurhistorisch opzicht ook als landschappelijk waardevol aangegeven. De ‘archeologische verwachting’ voor de weide is groot voor vindplaatsen die dateren van de late steentijd tot en met de late middeleeuwen, een periode van tenminste zo’n vierduizend jaar. Uit nog vroegere perioden is de verwachting laag, maar dichtbij liggen wel bekende vindplaatsen met restanten van kampementen van jager-verzamelaars uit de midden- en de late steentijd, evenals vindplaatsen uit latere perioden.
In december zijn regelmatig verspreid over de hele Kasteelweide 22 boringen geplaatst. Dat gebeurde met een grondboor met een diameter van 15 centimeter en met een diepte tot maximaal anderhalve meter. Hierbij moet worden aangetekend dat dit een erg oppervlakkige manier van archeologisch onderzoek is. Elk boorgat is een speldenprik en een boring die geen archeologisch materiaal oplevert zegt in feite niets, de boor kan een interessant ‘object’ juist hebben gemist. Boringen die wel iets opleveren, zijn echter veelzeggend. Belangrijk is dat de Kasteelweide deel uitmaakt van een zogenaamde ‘escomplex’. Een ‘es’ of ‘esdek’ is in feite wat we op de Brabantse zandgronden kennen als een ‘bolle akker’, een oud akkercomplex dat door het eeuwenland opbrengen van mest is opgehoogd. Archeologisch onderzoek elders in Noord-Brabant heeft uitgewezen dat een dergelijk esdek een garantie biedt voor middeleeuwse bewoningsporen onder die akkerlaag.
dscn1076De resultaten van de boringen op de Kasteelweide bevestigen dit. Dertien van de 22 boorgaten leverden archeologisch materiaal op, waaronder laatmiddeleeuws aardewerk en nederzettingsmateriaal (‘verbrande leem’). Dit materiaal is niet nauwkeurig gedateerd. Het kan uit dezelfde tijd zijn als de bouw van het eerste kasteel dat hier heeft gestaan (1383 of kort daarna), maar het kan ook ouder zijn. In dat laatste geval heeft hier dus al een gehucht gelegen voordat Paulus van Haastrecht zijn kasteel bouwde. Twee andere boringen leverden prehistorisch materiaal op, een scherf handgevormd aardewerk en een fragment van een vuurstenen schrabber. Verder werd aardewerk gevonden dat zowel uit de Romeinse tijd kan dateren als uit de (vroege) middeleeuwen, en een mooie ronde musketkogel die goed in verband kan staan met de belegering die het kasteel in 1587 tijdens de Tachtigjarige Oorlog doormaakte. Overigens is het kasteel vaker belegerd geweest en was er tijdens een deel van de Tachtigjarige Oorlog ook een buitengarnizoen van ’s-Hertogenbosch ingekwartierd, zodat deze musketkogel niet met zekerheid met dit ene jaartal kan worden verbonden.
Hoewel werd vastgesteld dat de bodem van de Kasteelwei op enkele plaatsen vrij diep is verstoord (wat betekent dat er ooit flinke kuilen of greppels zijn gegraven) omschrijft het rapport de bodem toch als ‘goed tot matig’ gaaf. Dat wil zeggen dat eventuele sporen uit het verleden in die bodem dat ook zullen zijn.
De verdere conclusie en aanbeveling (aan de gemeente) luidt: ‘Behoud van de archeologische resten bij een niet-aangepaste uitvoering van de huidige plannen is gezien hun geringe diepteligging en kwetsbaarheid niet mogelijk.’ Ofwel: als de plannen die de gemeente met de Kasteelweide heeft, worden doorgezet, gaat dit archeologisch erfgoed voorgoed verloren. Aanbevolen wordt verder om nader onderzoek te verrichten door middel van proefsleuven, vergelijkbaar met het onderzoek dat voorjaar 2004 plaatsvond op de Kerkenakker. Dan kan (beter) worden vastgesteld wat het bodemarchief precies te bieden heeft. Diepgaander graafwerk zal in elk geval archeologisch begeleid moeten worden, waarvoor de eindverantwoordelijkheid bij de provincie ligt. Er kan natuurlijk ook worden besloten alles ongestoord te laten zitten en gewoon niet te gaan graven in de Kasteelweide. Dat is beter voor het bodemarchief en dan hebben onze nakomelingen in de toekomst ook nog iets waardevols in hun midden.